Als dieren koudbloedig zijn en een uitwendig skelet hebben spreken we van geleedpotigen (Anthropoda).
Twee groepen dieren die we hierbij kunnen onderscheiden zijn insecten (zespotigen) en spinachtigen (achtpotigen).
Het eerste insect dat ik hier laat zien is een grote groene sabelsprinkhaan (Tettigonia viridissima), en wel een mannetje.
Toen de zon nog maar nauwelijks op was zag ik hem aan een pitrusstengel hangen.
Eigenlijk moet dit beeld staand zijn, maar ik vind het liggend mooier.
Het loont de moeite om de beelden in de vergroting te bekijken.
Als de lightbox in Google niet werkt, helpt het om Firefox te downloaden en dan mijn blog te bekijken.
De lightbox werkt daar wel.
Het is lastig om hem compleet op de plaat te krijgen omdat je rekening moet houden met de voelsprieten.
Hij was traag deze morgen, want de zon had nog geen kans gehad om hem op te warmen.
Dat maakte het dan voor mij weer makkelijk, omdat hij er niet snel vandoor ging.
Aandacht genoeg gehad, op naar de volgende.
Veldsprinkhanen (Acrididae) zijn er nogal wat.
Hoe deze precies heet weet ik niet.
Opvallend zijn de tamelijk korte voelsprieten.
Een struiksprinkhaan (Leptophyus punctatissima) valt juist weer op door zijn lange voelsprieten.
In werkelijkheid hield hij zich aan de stengel vast, maar dan wel met de kop omlaag.
Opnieuw vind ik de liggende plaat mooier dan de staande.
Dit is duidelijk een vrouwtje.
De legbuis is het opvallende kenmerk om tot deze conclusie te komen.
Een interessante ontmoeting had ik met een grote rupsendoder (Ammophila sabulosa), ook een vertegenwoordiger van de insecten.
Hij had een rups gevangen en had deze net over de verharde weg naar de berm gesleept.
Hier had hij de berm bereikt, vandaar de rommelige ondergrond.
Ik heb alle platen met mijn telelens moeten maken, dus gedetailleerder dan dit wordt het niet.
Hij sleepte de rups een paar meter over de voor de rupsendoder zeer geaccidenteerde grond.
Ik verbaas mij er steeds weer over hoeveel relatief kleine dieren kunnen verslepen.
Hij hield soms even pauze.
Toen hij weer verder wilde gaan zat hij een ogenblik als een cowboy te paard.
Toen hij zijn hol bereikt had maakte hij de ingang vrij.
Vervolgens werd de rups naar binnen getrokken het hol in.
Uiteindelijk zal de rups als voedsel dienen voor de larven van de rups.
De gewone strekspin (Tetragnatha extensa) behoort tot de spinachtigen.
Ik vind dat de spin mooi uitkomt tegen de achtergrond, waarbij het water van een kanaaltje doorschemert.
Door het tegenlicht en een iets ander standpunt krijg je een grilliger achtergrond, die vooral wat drukker is.
Het is maar net waar je van houdt.
Zo kan het ook.
De poten zijn behoorlijk lang voor zo'n spinnetje.
En dan, hoe kan het ook anders, ook aandacht voor de tijgerspin, ook wel wespspin (Argiope bruennichi) genoemd.
Deze wielwebspin maakt een mooi zigzagweb.
Dit is trouwens een vrouwtje, mannetjes zijn vele malen kleiner en daardoor minder opvallend.
Een juffer, volgens mij een bruine winterjuffer (Sympecma fusca), is ten prooi gevallen aan de tijgerspin.
Een tijgerspin rustig hangend aan een draad van zijn web is over het algemeen goed op de plaat te krijgen,
al moet je wel goed op de achtergrond en lastige sprieten letten.
Het is niet eenvoudig om een onderscheidende plaat van deze spin te maken.
Voor mij geldt dit wel als een goed voorbeeld daarvan, waar ik best tevreden mee ben.
Ik heb er dit jaar teleurstellend weinig gezien, slechts vier.
Op een plek waar ik er jaren terug veel meer zag is gemaaid toen de cocons al verborgen tussen pitrus stengels hingen.
Alles was daarna verdwenen, ook de cocons, en het jaar daarna was er helaas geen tijgerspin meer te vinden.
Het laatste insect dat ik hier wil laten zien is een opvallende gast:
een harkwesp (Bembix rostrata).
In juli was het eenvoudig om ze in een veld vol Jacobskruiskruid te vinden en te volgen.
Ook al zijn ze vrij groot, gevaarlijk zijn ze absoluut niet.
Aan de poten hebben ze grote, stugge haren waarmee deze graafwespen een hol in het zand graven.
Hierbij harken ze het zand als het ware weg.
Harkwespen worden als zeldzaam gekwalificeerd.
De kenmerkende grote groene ogen zijn op de laatste plaat goed te zien.
Tot zo ver deze verschillende geleedpotigen.
De volgende keer komen vlinders (een andere categorie insecten) aan bod, wellicht ook deze:
Het is lastig om hem compleet op de plaat te krijgen omdat je rekening moet houden met de voelsprieten.
Hij was traag deze morgen, want de zon had nog geen kans gehad om hem op te warmen.
Dat maakte het dan voor mij weer makkelijk, omdat hij er niet snel vandoor ging.
Aandacht genoeg gehad, op naar de volgende.
Veldsprinkhanen (Acrididae) zijn er nogal wat.
Hoe deze precies heet weet ik niet.
Opvallend zijn de tamelijk korte voelsprieten.
Een struiksprinkhaan (Leptophyus punctatissima) valt juist weer op door zijn lange voelsprieten.
In werkelijkheid hield hij zich aan de stengel vast, maar dan wel met de kop omlaag.
Opnieuw vind ik de liggende plaat mooier dan de staande.
Dit is duidelijk een vrouwtje.
De legbuis is het opvallende kenmerk om tot deze conclusie te komen.
Een interessante ontmoeting had ik met een grote rupsendoder (Ammophila sabulosa), ook een vertegenwoordiger van de insecten.
Hij had een rups gevangen en had deze net over de verharde weg naar de berm gesleept.
Hier had hij de berm bereikt, vandaar de rommelige ondergrond.
Ik heb alle platen met mijn telelens moeten maken, dus gedetailleerder dan dit wordt het niet.
Hij sleepte de rups een paar meter over de voor de rupsendoder zeer geaccidenteerde grond.
Ik verbaas mij er steeds weer over hoeveel relatief kleine dieren kunnen verslepen.
Hij hield soms even pauze.
Toen hij weer verder wilde gaan zat hij een ogenblik als een cowboy te paard.
Toen hij zijn hol bereikt had maakte hij de ingang vrij.
Vervolgens werd de rups naar binnen getrokken het hol in.
Uiteindelijk zal de rups als voedsel dienen voor de larven van de rups.
De gewone strekspin (Tetragnatha extensa) behoort tot de spinachtigen.
Ik vind dat de spin mooi uitkomt tegen de achtergrond, waarbij het water van een kanaaltje doorschemert.
Door het tegenlicht en een iets ander standpunt krijg je een grilliger achtergrond, die vooral wat drukker is.
Het is maar net waar je van houdt.
Zo kan het ook.
De poten zijn behoorlijk lang voor zo'n spinnetje.
En dan, hoe kan het ook anders, ook aandacht voor de tijgerspin, ook wel wespspin (Argiope bruennichi) genoemd.
Deze wielwebspin maakt een mooi zigzagweb.
Dit is trouwens een vrouwtje, mannetjes zijn vele malen kleiner en daardoor minder opvallend.
Een juffer, volgens mij een bruine winterjuffer (Sympecma fusca), is ten prooi gevallen aan de tijgerspin.
Een tijgerspin rustig hangend aan een draad van zijn web is over het algemeen goed op de plaat te krijgen,
al moet je wel goed op de achtergrond en lastige sprieten letten.
Het is niet eenvoudig om een onderscheidende plaat van deze spin te maken.
Voor mij geldt dit wel als een goed voorbeeld daarvan, waar ik best tevreden mee ben.
Ik heb er dit jaar teleurstellend weinig gezien, slechts vier.
Op een plek waar ik er jaren terug veel meer zag is gemaaid toen de cocons al verborgen tussen pitrus stengels hingen.
Alles was daarna verdwenen, ook de cocons, en het jaar daarna was er helaas geen tijgerspin meer te vinden.
Het laatste insect dat ik hier wil laten zien is een opvallende gast:
een harkwesp (Bembix rostrata).
In juli was het eenvoudig om ze in een veld vol Jacobskruiskruid te vinden en te volgen.
Ook al zijn ze vrij groot, gevaarlijk zijn ze absoluut niet.
Aan de poten hebben ze grote, stugge haren waarmee deze graafwespen een hol in het zand graven.
Hierbij harken ze het zand als het ware weg.
Harkwespen worden als zeldzaam gekwalificeerd.
De kenmerkende grote groene ogen zijn op de laatste plaat goed te zien.
Tot zo ver deze verschillende geleedpotigen.
De volgende keer komen vlinders (een andere categorie insecten) aan bod, wellicht ook deze: